Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2013 niet op de hoogte was of had kunnen zijn dat X inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft genoten uit B Ltd.
X doet aangifte IB/PVV 2013. Tot de bezittingen in box 3 behoren “overige vorderingen en contant geld”. Deze bezittingen specificeert X niet in de aangifte. In 2015 oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2015/21.18.10) dat X een aanmerkelijk belang heeft in B Ltd. Naar aanleiding van deze uitspraak stelt de inspecteur vragen aan X over de aangifte IB/PVV 2013. X beantwoordt deze niet. De inspecteur stelt de aanslag IB/PVV 2013 in 2016 definitief vast waarbij hij niet afwijkt van de aangifte. De antwoorden van X op vragen van de inspecteur over de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 geven aanleiding een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 op te leggen waarbij het inkomen uit aanmerkelijk belang wordt gecorrigeerd.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2013 niet op de hoogte was of had kunnen zijn dat X inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft genoten uit B Ltd. De aangifte geeft hiertoe geen aanleiding. Het antwoord van X op de vragen van de inspecteur over de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 is het eerste moment dat de inspecteur hiervan op de hoogte kan zijn. Er is sprake van een nieuw feit in de zin van art. 16 AWR. De inspecteur heeft geen ambtelijk verzuim begaan. Dat de inspecteur op de hoogte was of had kunnen zijn dat X een aanmerkelijk belang heeft in B Ltd, maakt dit niet anders. Dat sprake is van een aanmerkelijk belang maakt immers niet dat uit dat belang ook inkomsten zijn genoten. De inspecteur heeft terecht nagevorderd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 27 februari