In het kader van een samenwerkingsverband levert gemeente A een perceel grond met daarin een kelder aan belanghebbende, X cv. Voorafgaand aan de levering van de onroerende zaak is het pand dat er was gesitueerd, een bankgebouw, gesloopt. De kelder die dienst deed als fietsenstalling is in stand gebleven, omdat deze ook van nut zou zijn in het nieuw op te richten gebouw. X maakt bezwaar tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting. X is van mening dat voor de levering van de onroerende zaak btw in rekening moet worden gebracht, omdat er sprake is van een nieuw gebouw dat in aanbouw is. De inspecteur is van mening dat er sprake is van een levering van bebouwde grond, zodat er geen sprake is van een van rechtswege belaste levering voor de btw waardoor de vrijstelling van overdrachtsbelasting toepassing mist.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een bestaand gebouw met het erbij behorende terrein is geleverd, en niet een nieuw gebouw dat in aanbouw is. Volgens de rechtbank is er geen sprake van een nieuw gebouw in aanbouw aangezien de kelder een gedeelte vormt van het bankgebouw dat niet is gesloopt. Ook acht de rechtbank van belang dat nimmer is beoogd om de kelder te slopen. Niet van belang is volgens de rechtbank dat het gebouw in functionele zin heeft opgehouden te bestaan. Verder is de rechtbank van mening dat de sloop van het bankgebouw er ook niet toe heeft geleid dat een nieuwe onroerende zaak (de kelder) is ontstaan. Volgens de rechtbank is er sprake van de levering van (een gedeelte van) het bestaande gebouw die valt onder de vrijstelling van omzetbelasting van artikel 11, eerste lid, onder a Wet OB 1968 zodat de verkrijging terecht belast is met overdrachtsbelasting. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingrecht algemeen, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 18 januari