Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat niet aannemelijk is dat bij andere podiumkunstenaars de wet onjuist is toegepast, laat staan dat dit het geval is bij een meerderheid van die belastingplichtigen.
X is acteur en ontvangt loon van twee toneelgezelschappen, waarop loonheffing wordt ingehouden. In geschil is of dit loon als winst uit onderneming kwalificeert. X beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en met name de meerderheidsregel. Bij andere podiumkunstenaars zou de kwalificatie winst uit onderneming namelijk wel zijn gevolgd.
Volgens Rechtbank Noord-Holland zijn concrete gegevens overgelegd, waaruit volgt dat die andere kunstenaars werk hebben verricht op basis van vergelijkbare contracten. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel faalt. Het is niet aannemelijk dat bij andere podiumkunstenaars de wet onjuist is toegepast, laat staan dat dit het geval is bij een meerderheid van die belastingplichtigen. Het maakt niet uit dat in de toneelwereld hoofdzakelijk kortdurende contracten of opdrachten worden vergeven en dat hij en anderen steeds weer een nieuwe aanstelling of opdracht moeten vinden. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 9 september