X schrijft in 2006 een onderneming in bij de KvK. In 2007 start hij een project om belangstellenden, via het deelnemen aan reizen, kennis te laten maken met "Europa en Europese samenwerking". In zijn IB-aangifte 2006 merkt X de door hem verrichte activiteiten aan als een onderneming en geeft hij een verlies uit onderneming aan. De inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van een bron van inkomen. Hof 's-Gravenhage (28 februari 2011, nr. 11/00691) stelt de inspecteur in het gelijk. De Hoge Raad (29 maart 2013, nr. 12/01252, V-N 2013/19 1.01) verklaart het beroep in cassatie van X, onder toepassing van art. 81 Wet RO, niet-ontvankelijk. Over de jaren 2008 en 2009 stelt X wederom dat hij IB-ondernemer is. Tevens vindt hij dat de inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
Hof Den Haag oordeelt dat de activiteiten van X geen bron van inkomen vormen, aangezien X geen inkomsten met deze activiteiten heeft verworven. Het hof acht daarbij niet van belang dat X vele uren aan de activiteiten heeft besteed. Ook is het hof van mening dat de inspecteur niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De inspecteur heeft de aanslagen opgelegd omdat X niet reageerde op brieven en aanmaningen. Omdat de inspecteur bepaalde bedragen in 2008 ten onrechte tot het inkomen van X heeft gerekend, verlaagt het hof het inkomen over 2008 nog wel.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8