Belanghebbende, mevrouw X, treedt op als actrice in voorstellingen, films en series. In haar IB-aangifte over 2012 geeft X loon uit dienstbetrekking van drie werkgevers aan. Later stelt X dat de vergoedingen van in totaal € 15.597 van vijf stichtingen winst uit onderneming zijn. In geschil is of X terecht de zelfstandigenaftrek, alsmede de startersaftrek en mkb-winstvrijstelling claimt. Volgens Rechtbank Noord-Holland heeft X als actrice weliswaar een grote mate van vrijheid bij de invulling van haar werk, maar dat betekent niet dat een gezagsverhouding ontbreekt. Bij voorbesprekingen en repetities worden namelijk wel degelijk aanwijzingen gegeven. Er is dus werkgeversgezag. Met twee stichtingen zijn zelfs schriftelijke arbeidsovereenkomsten gesloten. In zoverre loopt X geen ondernemersrisico. Aannemende dat X voor de drie andere stichtingen wel als zelfstandige heeft gewerkt, dan nog maakt X niet aannemelijk dat aan het urencriterium is voldaan. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de overeenkomsten met de twee stichtingen ook qua feitelijke invulling gewone arbeidsovereenkomsten zijn. Bovendien heeft X in één geval aansluitend een WW-uitkering genoten. De overige werkzaamheden zijn onvoldoende van omvang om te kunnen spreken van ondernemingsactiviteiten, zodat de arbeidsinkomsten daaraan ook niet ondergeschikt kunnen zijn. Grootkoopmanschap is ook niet aan de orde, aangezien X niet tegen relatief aanzienlijke vergoedingen tegelijkertijd een (groot) aantal rollen speelde (zie HR 29 mei 2009, nr. 07/10538, V-N 2009/26.11). Op het resterende resultaat uit overige werkzaamheden kunnen geen kosten in mindering worden gebracht. De door X gestelde kosten zijn namelijk niet nader gespecificeerd of onderbouwd. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 12 februari