Belanghebbende, X, is houder van een aantal effectenrekeningen in de Verenigde Staten die hij altijd buiten de belastingheffing heeft gehouden. De inspecteur legt ter zake van de hiermee verband houdende inkomens- en vermogensbestanddelen voor verschillende jaren en belastingen één navorderingsaanslag op, deels met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn. In geschil is of de verlengde navorderingstermijn een beperking is die Nederland mag handhaven in relatie tot het verkeer van kapitaal met derde landen op grond van art. 64 lid 1 VWEU (de standstillbepaling). Is dit het geval, dan is het Passenheim-arrest van het HvJ EG (11 juni 2009, nrs. C-155/08 en C-157/08, BNB 2009/222) niet van toepassing op de rekening en is de verlengde navorderingstermijn onverkort van toepassing.
Advocaat-generaal Niessen adviseert de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU over toepassing van de verlengde navorderingstermijn bij ‘derde landen'. De A-G overweegt dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of het aanhouden van een banktegoed in een derde land valt te rekenen tot één van de vier in de standstill-bepaling genoemde categorieën, meer in het bijzonder of dit is aan te merken als ‘het verrichten van financiële diensten'. Het is aan het HvJ EU om hierover duidelijkheid te scheppen. Als het Europese Hof concludeert dat er sprake is van financiële diensten, dan moet ook de vraag worden beantwoord of de verlengde navorderingstermijn kan worden gesauveerd door de standstill-bepaling.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 64
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 21 januari