Belanghebbende, advocaat X, is tot 1 juni 2007 in loondienst werkzaam bij maatschap A. Aansluitend is hij voor 25% aandeelhouder van BV B die een advocatenkantoor uitoefent. In 2010 beëindigt X de werkzaamheden voor BV B en zet hij zijn advocatenpraktijk voort in de vorm van eenmanszaak C. Als X geen aangiften IB 2008 t/m 2010 indient, stelt de inspecteur een boekenonderzoek in, waarin ook het jaar 2007 wordt betrokken. Vervolgens legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB 2007 t/m 2010 op en legt hij over 2011 ambtshalve een aanslag op. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd voor de jaren 2007, 2008 en 2011. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden verwerpt de door X in hoger beroep ingenomen stelling dat in 2012 en 2013 de afspraak is gemaakt dat de aangiften 2009 en 2010 vóór 1 juni 2012 zouden worden ingediend, en dat hij daaruit heeft afgeleid dat er geen verplichting meer was om aangifte over 2008 te doen. Het hof oordeelt dat X zich, mede gelet op zijn juridische opleiding en achtergrond, ervan bewust moet zijn geweest, dat hij door het niet-aangeven van gebruikelijk loon vanaf 1 juni 2007 de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Over 2008 t/m 2010 heeft X in het geheel geen aangiften gedaan en over 2011 heeft hij ten onrechte de winst uit onderneming niet aangegeven. Het hof vindt omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd en oordeelt dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27h
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 23 november