Belanghebbende, X, ontvangt in 2004 van zijn voormalig werkgever een ontslagvergoeding van € 11.459,88 bruto. De voormalig werkgever is hiertoe veroordeeld door Rechtbank Groningen. Verder oordeelt de rechtbank dat iedere partij haar eigen proceskosten moet dragen. De voormalig werkgever betaalt vervolgens het bedrag van de advocaatkosten van X (€ 2.712,50) aan zijn advocaat en brengt dat bedrag in mindering op de netto-ontslagvergoeding. X ontvangt van zijn voormalig werkgever: € 11.459,88 minus € 2.712,50 = € 8.747,38. De inspecteur verhoogt bij de aanslagregeling IB 2004 de door X aangegeven ontslagvergoeding met de advocaatkosten.
Hof Leeuwarden (MK I, 5 juni 2012, 11/00123) oordeelt – anders dan de rechtbank - dat de handelwijze van de inspecteur juist is. De voormalig werkgever van X was niet veroordeeld tot het betalen van het honorarium van de advocaat en het is volgens het hof ook niet aannemelijk geworden dat X en zijn voormalig werkgever - buiten de beschikking van de rechtbank om - hadden afgesproken dat de voormalig werkgever de advocaatkosten van X (belastingvrij) zou vergoeden. De voormalig werkgever heeft de advocaatkosten aan de advocaat van X betaald maar daarna verhaald op het nettoloon van X, zodat X de advocaatkosten zelf heeft gedragen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81