Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de advocaatkosten van X niet aftrekbaar zijn als ondernemingskosten, omdat de vordering op de koper tot het privévermogen behoort.

X exploiteert sinds 1994 een nachtclub. In 2015 wordt zijn exploitatievergunning ingetrokken na een geweldsincident, waardoor hij de nachtclub moet verkopen. Op 15 januari 2016 verkoopt X de inventaris en goodwill van de nachtclub voor € 200.000 aan Y. Y betaalt echter niet de volledige koopsom, waarop X civiele procedures voert tegen Y. In 2018 maakt X € 4467 aan advocaatkosten om de koopsom te innen. X geeft voor 2018 een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van € 6792, inclusief de advocaatkosten als ondernemingskosten. De inspecteur stelt dat de vordering op Y tot het privévermogen van X behoort en corrigeert de aangifte. X maakt bezwaar, maar de inspecteur handhaaft de aanslag. X stelt beroep in.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de advocaatkosten niet aftrekbaar zijn als ondernemingskosten. De vordering op Y na de verkoop van de nachtclub behoort verplicht tot het privévermogen van X behoort. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6956, V-N 2004/19.15, waarin is bepaald dat de tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming in de regel tot het privévermogen behoort. X maakt niet aannemelijk dat bij de verkoop bedingen zijn gemaakt waardoor de exploitatie van de nachtclub weer voor zijn rekening zouden komen. De rechtbank verwerpt ook het beroep van X op artikel 3.64 Wet IB 2001, omdat X geen verzoek tot doorschuiffaciliteit heeft gedaan bij de aangifte over 2016. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.64

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 18 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

24

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen