Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur bewijst dat X met betrekking tot de geldverstrekkingen aan C bv een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. De inspecteur heeft de afwaardering op deze lening dan ook terecht niet aanvaard.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in diverse vennootschappen. Aan enkele vennootschappen verstrekt hij leningen. In zijn IB-aangifte 2016 brengt hij € 225.000 in aftrek als negatief ROW in verband met de verstrekte leningen. In geschil is of X de aan C bv, bv 3, bv 5 en bv 6 verstrekte leningen ten onrechte heeft afgewaardeerd en als negatief ROW in aanmerking heeft genomen.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur bewijst dat X met betrekking tot de geldverstrekkingen aan C bv een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. C bv had namelijk al sinds 2007 een aanzienlijk negatief eigen vermogen en negatieve resultaten. De inspecteur heeft de afwaardering op deze lening dan ook terecht niet aanvaard. Voor de afwaardering van het rentebedrag op het aan bv 6 verstrekte rekening-courantkrediet, verwijst de rechtbank naar de uitspraak voor het jaar 2015 van Hof Den Haag van 6 januari 2021 (20/00354, V-N 2021/16.1.1). De inspecteur heeft deze aftrek terecht geweigerd. Voor de afwaardering van de leningen aan bv 3 wijst de rechtbank op de verwijzingsuitspraak van Hof Amsterdam van 16 november 2021 (20/00695, V-N 2022/9.1.2). Ook deze correctie is terecht. Voor de aan bv 5 verstrekte lening geldt dat sprake is van een bodemloze put-lening. Het gelijk is aan de inspecteur.

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 3 januari

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

160

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen