Belanghebbende, X, is in de jaren 2008 tot en met 2011 dga van T bv. De bv stelt X die jaren een auto ter beschikking waarvoor X geen km-administratie bijhoudt. In de aangiften ib/pvv over de betreffende jaren heeft X geen privégebruik auto aangegeven. X heeft bij het opmaken van de jaarstukken voor het jaar 2012 vanwege het privégebruik van door T bv in de jaren 2008 tot en met 2011 ter beschikking gestelde auto's een bedrag van € 43.358 verrekend met zijn vordering in rekening-courant op T bv. In geschil zijn de over die jaren opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv met vergrijpboeten van 25% vanwege de correctie privégebruik auto. Rechtbank Den Haag handhaaft de navorderingsaanslagen maar vermindert de boeten voor de jaren 2009 tot en met 2011. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Den Haag (MK I, 3 juni 2015, BK-14/01659 t/m BK-14/01662, V-N vandaag 2015/1220) is de afspraak tot verrekening in het jaar 2013 tot stand gekomen naar aanleiding van een bij T bv uitgevoerd boekenonderzoek. De verrekening heeft eveneens dat jaar plaatsgevonden. Volgens het hof moet de inhoudingsplichtige loonheffing inhouden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten. De in het aangiftetijdvak ingehouden loonheffing moet binnen een maand na afloop van dat tijdvak op aangifte worden afgedragen. Daarom kan voor toepassing van art. 13bis lid 9 Wet LB 1964 slechts rekening worden gehouden met vergoedingen voor privégebruik voor zover die al in het desbetreffende tijdvak onvoorwaardelijk verschuldigd zijn geworden. De tussen X en T bv overeengekomen verrekening was toen nog niet onvoorwaardelijk. Daarom kan daar in de betreffende jaren geen rekening mee worden gehouden. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e