X is chronisch ziek en ontvangt een WAO-AAW-uitkering. Op basis van een indicatiebesluit Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) heeft zij recht op zorg in de vorm van een toegekend Persoonsgebonden budget (PGB). De zorg wordt verleend door Y, de echtgenoot van X en is door hen vastgelegd in een zorgovereenkomst. X en Y zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. X brengt in 2013 en 2014 bedragen als uitgaven voor extra gezinshulp in aftrek. De inspecteur weigert de aftrek, onder meer omdat volgens hem de verleende hulp de tussen echtgenoten gebruikelijke hulp niet te boven gaat.
Hof Arnhem Leeuwarden oordeelt dat X aannemelijk maakt dat haar geestelijke en lichamelijke conditie zó achteruit is gegaan dat zij door haar ziekte en invaliditeit in 2013 en 2014 méér verzorging nodig heeft dan de door het CIZ geïndiceerde 3,5 uur per week. Het hof vindt het, mede gelet op de in 2015 vastgestelde behoefte van 14 uur verzorging per week, aannemelijk dat in 2013 en 2014 verzorging van dezelfde omvang nodig is. Van dit aantal uren kan volgens het hof niet worden gezegd dat die zorg behoort tot de normale wederzijdse bijstand die van de echtgenoot mag worden verwacht. Volgens het hof is de vergoeding voor de extra zorg door middel van verrekening met een vordering van X op Y voldaan. Het hof verklaart het hoger beroep van X over het jaar 2013 gegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.40
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Wet inkomstenbelasting 2001 6.1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 22 april