Bij Y, erflaatster, is de diagnose dementie vastgesteld. In dat kader reist de zoon van Y, X, in de periode 2014-20215 op en neer naar Y voor hulp bij haar dagelijkse huishoudelijke taken. De reiskosten van X worden door Y vergoed. Verder is Y in 2015 twee keer onder begeleiding van X op vakantie geweest. Ook de kosten voor de begeleiding en de vakantie worden door Y vergoed aan X. De inspecteur legt aan Y aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op, waarbij wordt afgeweken van de aangiften van Y. X gaat in bezwaar en (hoger) beroep. In beroep oordeelt Rechtbank Den Haag dat X de aftrek van de specifieke zorgkosten niet aannemelijk maakt. In hoger beroep is in geschil of X recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten voor extra gezinshulp vanwege de reiskosten en de kosten in verband met de vakanties.
Hof Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten voor extra gezinshulp, omdat er geen gedagtekende facturen zijn overgelegd waarop de naam en het adres van de gezinshulp duidelijk en overzichtelijk zijn vermeld. X voldoet niet aan zijn bewijslast voor de aftrek van specifieke zorgkosten. De door X overgelegde specificaties van de reiskosten en de verklaringen dat de facturen niet meer beschikbaar zijn, leiden volgens het hof niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Wet inkomstenbelasting 2001 6.1