Belanghebbende, X bv, handelt in mobiele telefoons. In het tijdvak augustus 2003 heeft X bv bedragen aan omzetbelasting in aftrek gebracht en om teruggaaf verzocht. Het betreft door A bv aan X bv verrichte leveringen van telefoons. X bv heeft de telefoons doorverkocht en geleverd. X bv beschikt over inkoopfacturen die zijn voorzien van de naam A. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de facturen niet aan de gestelde eisen voldoen. Daarbij acht hij onder andere van belang dat de facturen de naam A dragen en dat in het register van de Kamer van Koophandel een onderneming met deze naam niet is aangetroffen maar slechts een onderneming met de naam A bv. Het verzoek om teruggaaf wordt afgewezen. X bv komt uiteindelijk in cassatie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond. Aan de vereisten van artikel 35, eerste lid, aanhef en letter b, Wet OB 1968 is voldaan indien de ondernemer aan de hand van de op de factuur vermelde naam en het op de factuur vermelde adres kan worden geïdentificeerd en getraceerd, aldus de Hoge Raad. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Volgens verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 1 juli 2014, 13/00341, V-N 2014/47.1.4) laat de onvolledige naam, A, geen ruimte voor misverstand. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het op de factuur vermelde bankrekeningnummer bij de Rabobank, het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel en het btw-identificatienummer op naam van A bv stonden en die bv bij de Belastingdienst is geregistreerd op het op de factuur vermelde adres. X mocht ervan uitgaan dat de op de factuur vermelde naam A de (handels)naam was van de presterende ondernemer. Verder is het hof het niet met de inspecteur eens dat X bv, in de persoon van haar directeur, wist of had moeten weten dat de levering van de goederen deel uitmaakte van fraude door de verkoper. Het is weliswaar aannemelijk dat de goederen aan X bv zijn geleverd door een verkoper die btw-fraude heeft gepleegd, maar niet dat X bv ten tijde van de leveringen van die fraude wetenschap had of had moeten hebben. De inspecteur had de aftrek van voorbelasting moeten toestaan. Het (incidentele) hoger beroep van X bv is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 35
Wet op de omzetbelasting 1968 15