X heeft op 8 mei 2012 een eenmanszaak opgericht, die per 15 februari 2019 is voortgezet als BV. Over de tijdvakken 1 januari 2018 tot en met 14 februari 2019 heeft X BTW-aangiften ingediend. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de BTW en IB-aangiften over 2018. Dit onderzoek is vervolgens uitgebreid met de jaren 2019 en 2020. Tijdens het onderzoek zijn facturen van Y BV ter waarde van € 49.145 exclusief BTW beoordeeld. De inspecteur corrigeert naar aanleiding van het onderzoek de kosten aftrek in de inkomstenbelasting en legt naheffingsaanslagen omzetbelasting op inclusief boete- en rentebeschikkingen. X gaat in bezwaar en beroep. In beroep is onder andere in geschil of X de kosten en voorbelasting op de facturen van Y BV in aftrek mag brengen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X de zakelijkheid van de kosten en de aftrekbaarheid van de voorbelasting op de facturen van Y BV onvoldoende aannemelijk maakt. Y BV is in 2018 geen BTW-ondernemer en haar facturen bevatten geen btw-nummer en vermelden een onjuist adres. De inspecteur heeft terecht de aftrek van kosten in de inkomstenbelasting gecorrigeerd en de aftrek van voorbelasting geweigerd. De vergrijpboete van € 3025 is passend en geboden, omdat het aan de grove schuld van X te wijten is dat te weinig omzetbelasting is betaald. X’ beroepen zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 2
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 16 april
Informatiesoort: VN Vandaag