Volgens Hof Arnhem kan geen rente worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening aan D bv te verstrekken. X kan de lening dan niet ten laste van zijn inkomen afwaarderen.

 

Belanghebbende, X, houdt tot 16 november 2006 52,5% van de aandelen in D bv. De overige 47,5% zijn in handen van zijn zoon (E). Op 16 november 2006 verkoopt X zijn aandelenpakket voor € 1 aan E. Door de verliezen die D bv in 2005 en 2006 lijdt, heeft de vennootschap eind 2006 een zwaar negatief eigen vermogen. Eind 2007 verstrekt X een lening van € 575.000 aan D bv. Begin 2009 wordt de bv failliet verklaard. In zijn IB-aangifte 2007 voert X een post op in verband met een negatief resultaat van ter beschikking gesteld vermogen. De inspecteur corrigeert deze post. Rechtbank Arnhem oordeelt dat er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling en dat de jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van het leerstuk van de onzakelijke lening van toepassing is. De rechtbank stelt vervolgens vast dat er sprake is van een onzakelijke lening. De rechtbank laat de aanslag dan ook in stand.

Hof Arnhem oordeelt dat het leerstuk van de onzakelijke lening ook van toepassing is op vorderingen uit geldleningen die onder de tbs-regeling vallen. Het hof overweegt vervolgens dat geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening aan D bv te verstrekken onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat door X bij de verstrekking van de lening een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem

Editie: 21 december

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen