Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in D bv. D bv richt begin 2008, samen met E bv, F bv op. D bv en E bv verstrekken leningen aan F bv. F bv koopt vervolgens de aandelen in G bv. In 2008 verstrekt de H nv een kredietfaciliteit aan G bv van € 3,7 mln. Eind 2009 verstrekken D bv en E bv wederom leningen aan F bv. G bv wordt in 2014 failliet verklaard. X bv neemt in haar VPB-aangifte 2010 een afwaarderingsverlies van € 0,5 mln in aanmerking in verband met de aan F bv verstrekte lening. De inspecteur accepteert de afwaardering niet. Volgens de inspecteur is er sprake van een onzakelijke lening.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat D bv bij het verstrekken van de lening in 2008 een debiteurenrisico heeft aanvaard dat een onafhankelijke derde onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden niet aanvaard zou hebben. Volgens de rechtbank was er voor D bv geen aanleiding om te veronderstellen dat rente en aflossing van de door haar verstrekte lening in redelijkheid niet te verwachten zouden zijn. De rechtbank wijst daarbij onder andere op de financieringsverhouding van F bv bij de aankoop van G bv, de historische resultaten van G bv en de in 2008 aanwezige winstverwachtingen. Dat een schriftelijke overeenkomst, een aflossingsschema en zekerheden ontbraken acht de rechtbank minder van belang. Het gelijk is aan X.
Lees ook de thema's De onzakeijke lening en Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 11 april