Belanghebbende, X, is middellijk aandeelhouder van F bv. In 2010 verhoogt de bank het bestaande krediet van F bv en haar werkmaatschappijen tot € 400.000 op voorwaarde dat X zich borg stelt voor € 250.000. X stelt zich borg voor dat bedrag. In de overeenkomst van borgstelling met F bv worden geen zekerheden bedongen en een borgstellingsvergoeding zal nader worden bepaald. F bv en enkele werkmaatschappijen gaan in 2015 failliet. X wordt door de bank als borg aangesproken. In december 2015 betaalt X conform de vaststellingsovereenkomst afkoop borgtocht € 100.000 aan de bank. In zijn aangifte IB/PVV brengt X dit bedrag ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur corrigeert deze afwaardering op de regresvordering op F bv van € 100.000 omdat de borgstelling volgens hem onzakelijk is.
Volgens Rechtbank Gelderland is er sprake van een onzakelijke borgstelling. De financiële positie van de ondernemingen was slecht, een concrete borgstellingsvergoeding is nooit overeengekomen en de borgstelling was ongelimiteerd. Een onafhankelijke derde zou volgens de rechtbank begin 2011 niet bereid zijn geweest het risico van deze borgstelling te aanvaarden. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 27 januari