Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen aanleiding is voor afwaardering van de vordering. Per ultimo 2016 is er namelijk geen reëel risico dat de vordering niet of voor een deel niet zal worden terugbetaald.
Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in B bv. B bv heeft een debiteurenvordering op C bv, dat een betoncentrale exploiteert, in verband met schuldig gebleven leveringen van grondstoffen. B bv vormt in verband met deze vordering in 2006 een voorziening dubieuze debiteuren en doteert in 2008 opnieuw aan de voorziening. C bv verkoopt de betoncentrale in 2016 aan D bv, dat de koopsom schuldig blijft. De inspecteur laat de voorziening in 2016 en 2017 volledig vrijvallen. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur de voorziening terecht heeft laten vrijvallen. De vordering van B bv op C bv is volwaardig. De opwaardering moet dan in 2016 plaatsvinden, zodat de correctie in 2017 vervalt.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen aanleiding (meer) is voor afwaardering van de vordering. Per ultimo 2016 is er namelijk geen reëel risico dat de vordering niet of voor een deel niet zal worden terugbetaald. Het hof wijst hierbij op het positieve vermogen van C bv ultimo 2016 en het feit dat C bv de vordering op D bv niet heeft afgewaardeerd. Dat D bv niet altijd even stipt aan haar verplichtingen uit hoofde van de lening heeft voldaan, is ook niet van belang. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema Fiscale waardering van vorderingen en schulden.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Algemene wet bestuursrecht 8:58
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 6 januari