X BV vormt een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met Y BV en Z BV. Y BV handelt in metalen en wordt in november 2022 failliet verklaard. X BV verzoekt tussen maart 2020 en januari 2022 elf keer om teruggave van omzetbelasting voor in totaal een bedrag van ruim € 3,1 mln. De inspecteur wijst deze verzoeken af, omdat hij vermoedt dat de transacties niet hebben plaatsgevonden en dat er sprake is van BTW-fraude door de betrokken ondernemers. X BV overlegt facturen waaruit transacties met vier ondernemers blijken, maar de inspecteur betwist de echtheid. Ondanks verzoeken om aanvullende informatie, overlegt X BV geen verdere bewijsstukken. In geschil is of de transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of X BV wist of had moeten weten van BTW-fraude door de betrokken ondernemers.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X BV niet aannemelijk maakt dat de goederen daadwerkelijk zijn geleverd, omdat de facturen zelf zijn opgesteld (self-billing) en de transacties niet voldoende zijn onderbouwd met bewijs. De inspecteur heeft de teruggaveverzoeken terecht geweigerd, omdat de door X BV overgelegde stukken geen overtuigend bewijs vormen van de gestelde leveringen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat transacties van een dergelijke omvang geen sporen zouden nalaten. Het subsidiaire standpunt van X BV over onwetendheid van de fraude behoeft geen behandeling, omdat het primaire standpunt al voldoende grond biedt voor de afwijzing van de beroepen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:58
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingrecht algemeen
Editie: 27 november
Informatiesoort: VN Vandaag