A-G Wesseling-van Gent is van mening dat het hof ten onrechte geen rekening houdt met het feit dat het uitgesloten vermogen – afkomstig uit erfstellingen en schenkingen – niet meer aanwezig is. Mogelijk is aangenomen dat dit vermogen is opgegaan aan consumptieve bestedingen en dat de man daarvoor naar analogie een recht van reprise toekomt.

Man en vrouw zijn in 1997 op huwelijkse voorwaarden gehuwd. In maart 2016 dient de vrouw een verzoek tot echtscheiding in. De echtscheiding wordt in augustus 2016 ingeschreven bij de burgerlijke stand. In geschil is hoe hun finale verrekenbeding moet worden toegepast. Het beding houdt in dat er bij het einde van het huwelijk verrekening plaatsvindt alsof er algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. Goederen die krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, worden niet in de verrekening betrokken als het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden. De man heeft tijdens het huwelijk € 131.201 uit erfenis en schenking ontvangen. Deze bedragen zijn steeds ontvangen op zijn betaalrekening. Op de peildatum zijn er op de rekeningen van de man geen positieve saldi. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden moet het volledige bedrag dat de man uit erfstelling en schenking heeft verkregen toch buiten de verrekening worden gehouden. De vrouw gaat in cassatie.

Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent is van mening dat het hof ten onrechte geen rekening houdt met het feit dat het uitgesloten vermogen niet meer aanwezig is. Volgens de vrouw kan alleen wat er nog resteert, onmiddellijk of middellijk via zaaksvervanging, buiten de verrekening blijven. Mogelijk heeft het hof aangenomen dat het betreffende vermogen is opgegaan aan consumptieve bestedingen en dat de man daarvoor naar analogie een recht van reprise toekomt dat in mindering komt op het te verrekenen vermogen (vgl. HR 5 april 2019, 18/00548, NJ 2019/225). De A-G concludeert tot vernietiging en verwijzing.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 1 136

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Huwelijksvermogensrecht

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 17 februari

61

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen