X exploiteert, samen met zijn vrouw, in maatschapsverband een melkveehouderij. Begin 2000 komen X en zijn vrouw overeen dat zij de onderneming in een bv zullen inbrengen. X geeft vervolgens een makelaar opdracht om de boerderij te verkopen, en hij pacht melkquota en gronden in Duitsland. In mei 2000 koopt X een boerderij in Duitsland en verkoopt hij zijn Nederlandse melkquotum en de landbouwgronden. In juli 2000 wordt vervolgens de Nederlandse boerderij verkocht. Op 1 augustus 2000 sluiten X, zijn vrouw en de bv een maatschapscontract en bedingt X een lijfrente bij de bv. Tevens komen X en de bv een winstrecht overeen. X emigreert vervolgens naar Duitsland. In zijn IB-aangifte 2000 brengt X onder andere een bedrag in aftrek in verband met het bedongen winstrecht. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 nr. 09/00435 (V-N 2010/54.16), dat de onderneming is gestaakt, en dat uitstel van winstneming van het winstrecht niet is toegestaan. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de onderneming is gestaakt. Volgens de Hoge Raad heeft het hof namelijk terecht het arrest van 15 oktober 2010 als uitgangspunt genomen. Nu het oordeel van het hof is verweven met waarderingen van feitelijke aard, kan dit in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Dat het hof ook nog overweegt dat het verschil in omvang van de veehouderijen van belang is, acht de Hoge Raad niet doorslaggevend. Volgens de Hoge Raad houdt dit namelijk niet in dat het hof een andere maatstaf heeft aangelegd dan die in het arrest van 15 oktober 2010 is gegeven. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Dossiers: Agro
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 februari