Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het premiedeel van de arbeidskorting moet worden berekend aan de hand van het in Nederland belastbare arbeidsinkomen en niet op basis van het wereldinkomen. Het belastingdeel en het premiedeel van de algemene heffingskorting moeten daarentegen wel worden berekend op basis van het wereldinkomen.
X woont in 2018 en 2019 in België en is in loondienst van een bv in Nederland. Hij is voor die jaren een buitenlands belastingplichtige. X is verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland. De inspecteur legt aan X aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 op voor belastbaar inkomen uit werk in woning. Bij deze aanslagen wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de kortingen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het premiedeel van de arbeidskorting moet worden berekend aan de hand van het in Nederland belastbare arbeidsinkomen. De maatstaf voor de berekening van het belastingdeel en het premiedeel is dan gelijk. Er bestaat geen aanleiding het begrip arbeidsinkomen op grond van art. 8 lid 1 Wfsv anders uit te leggen dan de Hoge Raad in het Costa-Rica arrest (HR 17 december 2021, 20/00799, BNB 2022/30, V-N 2021/55.6) heeft gedaan. Voor het belasting- en premiedeel van de algemene heffingskorting dient daarentegen wel worden uitgegaan van het wereldinkomen. Het beroep is deels gegrond.
Lees ook het thema Buitenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 7
Wet financiering sociale verzekeringen 8
Wet inkomstenbelasting 2001 7.8
Wet inkomstenbelasting 2001 2.1
Wet financiering sociale verzekeringen 12
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Editie: 4 augustus
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Premieheffing, Inkomstenbelasting
Informatiesoort: VN Vandaag
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant