Belanghebbende, X, is in het jaar 2013 alleenstaand. X heeft een zoon, geboren in het jaar 1997. De zoon zat in het jaar 2013 van 1 januari tot en met 28 augustus in een justitiële jeugdinrichting. In verband hiermee stond de zoon in de GBA ingeschreven op het adres van deze instelling. Van 29 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 stond de zoon in de GBA ingeschreven op het woonadres van X. Met toestemming van de leiding van de jeugdinrichting verbleef de zoon in toenemende mate bij X, er in resulterend dat hij het jaar 2013 meer dan een half jaar een huishouding met X heeft gevoerd. De zoon werd gedurende die periode in belangrijke mate door X onderhouden. In geschil is of X recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting. De inspecteur staat deze heffingskorting niet toe omdat niet voldaan is aan de inschrijvingseis. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het doel van de inschrijvingseis van de alleenstaande-ouderkorting te voorkomen dat ten aanzien van hetzelfde kind door twee (gescheiden) ouders in situaties van co-ouderschap de korting zou kunnen worden genoten. Tussen partijen is niet in geschil dat het maken van aanspraak op de korting door twee ouders zich niet kan voordoen. Ook doet bij X, net als bij binnenschippers, de situatie zich voor dat inschrijving van het kind op het woonadres van X gedurende een gedeelte van het jaar niet mogelijk is. Volgens het hof is de situatie van X voor toepassing van de wettelijke regeling vergelijkbaar met die van binnenschippers waarvoor in het Besluit van 11 november 2011, nr. BLKB2011/1208M een goedkeurende regeling is opgenomen. In dat geval brengt het gelijkheidsbeginsel met zich meedat het begunstigende beleid ook bij X moet worden toegepast en dat X recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting. Het hoger beroep is gegrond.