De Staatssecretaris van Financiën heeft naar de Tweede Kamer zijn juridische en financiële analyse van de verruiming van de btw-sportvrijstelling gestuurd. Hij begint met het schetsen van het Europese kader van de btw-sportvrijstelling. Vervolgens toetst hij daaraan de Nederlandse btw-sportvrijstelling. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat EU-lidstaten geen onderscheid mogen maken tussen prestaties aan leden en prestaties aan niet-leden en constateert hij dat het Hof van Justitie EU de terbeschikkingstelling van een sportterrein aanmerkt als een prestatie die onontbeerlijk is voor de sportbeoefening. Op deze prestatie zou de btw-sportvrijstelling van toepassing moeten zijn. Het verbinden van voorwaarden aan de Nederlandse btw-sportvrijstelling die op grond van artikel 133 van de btw-richtlijn zijn toegestaan, biedt naar zijn mening, voor zover dit niet al gebeurt, geen soelaas om de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties buiten de vrijstelling te houden.
De staatssecretaris acht verruiming van de Nederlandse btw-sportvrijstelling op termijn onvermijdelijk. Op korte termijn evenwel ziet het kabinet binnen de budgettaire kaders geen mogelijkheid om de budgettaire gevolgen hiervan in te passen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 25 november