Volgens Hof Amsterdam is de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting binnen de termijn van artikel 20, lid 3 AWR vastgesteld.

Ondernemer, X, exploiteert een distributiebedrijf. Over het tijdvak 2006 heeft X op 13 oktober 2009 een suppletieaangifte ingediend. Naar aanleiding van een boekenonderzoek wordt aan X met dagtekening 30 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente. In hoger beroep is, net als bij de rechtbank, in geschil of de inspecteur de naheffingsaanslag binnen de termijn van artikel 20, lid 3,AWR heeft opgelegd, en zo ja, of deze op de voorgeschreven wijze aan X is bekendgemaakt. Volgens X is de naheffingsaanslag weliswaar gedagtekend 30 december 2011, maar na 31 december opgemaakt en verzonden. Volgens Hof Amsterdam is de naheffingsaanslag blijkens de dagtekening binnen de termijn van artikel 20, lid 3, AWR vastgesteld. De inspecteur heeft volgens het hof geloofwaardig verklaard dat het opmaken van (naheffings)aanslagen een volledig geautomatiseerd proces is, waarin geen plaats was voor een individuele aanpassing van de dagtekening. Het is aannemelijk dat de naheffingsaanslag conform de dagtekening voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar is opgemaakt en verzonden. Het hof voegt er aan toe dat de bekendmaking van een besluit geen voorwaarde is voor de totstandkoming daarvan, maar slechts een voorwaarde voor de inwerkingtreding, nadat het tot stand is gekomen. Het feit dat de naheffingsaanslag niet aangetekend is verzonden maakt dit niet anders. Het hoger beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 21 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen