Het HvJ EU stelt vast dat de Nederlandse renteaftrekbeperking van art. 10a Wet VPB 1969 een verschil in behandeling inhoudt dat in grensoverschrijdende situaties een afschrikkend effect kan hebben op de vrijheid van vestiging. Dit is echter legitiem om fraude en belastingontwijking te bestrijden.
X BV maakt deel uit van een multinationale groep van ondernemingen. De groep omvat met name A NV en C NV, die in België zijn gevestigd. A NV is enig aandeelhouder van X BV en meerderheidsaandeelhouder van C NV. In 2000 verwerft X BV de meerderheid van de aandelen in F NV, waarvan A NV de resterende aandelen verwerft. X BV financiert de aankoop met leningen die zij heeft opgenomen bij C NV. C NV verstrekt de leningen uit eigen vermogen dat zij had verkregen door een kapitaalinjectie van A NV. In geschil is of X BV de betreffende rente in 2007 kan aftrekken. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de aftrek terecht heeft geweigerd. De Hoge Raad (2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1121, V-N 2022/38.8) stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU omdat de nationale regeling is gebaseerd op het vermoeden dat rente op groepsinterne leenschulden een kunstmatige constructie is of daar deel van uitmaakt.
Het Hof van Justitie EU stelt vast dat de Nederlandse renteaftrekbeperking van art. 10a Wet VPB 1969 een verschil in behandeling inhoudt dat in grensoverschrijdende situaties een afschrikkend effect kan hebben op de vrijheid van vestiging. Dit is echter legitiem om fraude en belastingontwijking te bestrijden. Er wordt namelijk voorkomen dat eigen vermogen van een groep op kunstmatige wijze bij een Nederlands lichaam van die groep wordt gepresenteerd als vreemd vermogen en dat die rente op de lening wordt afgetrokken op het in Nederland belastbare resultaat. Het vermoeden dat een constructie kunstmatig is, kan door X BV worden weerlegd. Als een te hoge rente wordt betaald, dan is de correctie slechts van toepassing op het bovenmatige deel. Als de lening zelf geen enkele economische rechtvaardiging heeft, dan is het verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel om de aftrek geheel te weigeren.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 56
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 49
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting
Editie: 7 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag