De Staatssecretaris van Financiën deelt mee dat hij niet vooruit wil lopen op de mogelijke rechtsgevolgen van het Bridport-arrest.

Brief Staatssecretaris van Financiën, 10 september 2014 IZV/2014/307U

In zijn antwoord op vragen van de Tweede Kamerleden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) betreffende sport gaat de Staatssecretaris van Financiën onder andere in op het Bridport-arrest, HvJ EU van 19 december 2013. Hij zegt dat het Hof van Justitie in dat arrest geoordeeld heeft dat de vrijstelling van omzetbelasting voor nauw met sportbeoefening samenhangende diensten door een niet-winstbogende instelling zowel geldt voor prestaties aan leden als aan niet-leden. Voor zover hij daar informatie over heeft gekregen, geeft het Bridport-arrest bij het merendeel van de lidstaten geen aanleiding om tot wijziging in hun nationale wetgeving te komen omdat zij voor de btw geen onderscheid maken tussen prestaties aan leden en niet-leden.

Hij bevestigt dat het arrest betrekking heeft op prestaties die worden verricht ten behoeve van natuurlijke personen (leden en niet-leden). Uit een eerder arrest (Canterbury Hockey Club uit 2008) blijkt echter dat de uitleg van het Bridport arrest niet beperkt kan worden tot diensten aan natuurlijke personen. In de Nederlandse wettekst wordt onderscheid gemaakt tussen prestaties aan leden en niet-leden zodat de Nederlandse btw-sportvrijstelling daarmee niet in lijn is met het arrest. De staatssecretaris deelt mee dat het nog niet vast staat of het arrest zal leiden tot het enkel schrappen van de woorden ‘aan hun leden'. Hij wil dan ook niet vooruitlopen op mogelijke rechtsgevolgen.

De staatssecretaris vestigt er verder de aandacht op dat de btw-richtlijn de mogelijkheid biedt aan de lidstaten om de sportvrijstelling niet toe te passen wanneer deze zal leiden tot concurrentieverstoring ten nadele van commerciële instellingen, maar uitsluitend wanneer het gaat om andere dan publiekrechtelijke instellingen. Hij vindt evenwel dat het gebruikmaken van deze mogelijkheid buitenproportioneel zou zijn. In de eerste plaats zou dit met zich meebrengen dat alle sportverenigingen in de btw-heffing zouden moeten worden betrokken. In de tweede plaats zou btw-heffing bij de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties door niet-winstbeogende instellingen juist leiden tot een lagere btw-druk vanwege het aftrekrecht in combinatie met de lage gebruiksvergoedingen tegenover commerciële bedrijven die sportaccommodaties exploiteren.  

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 12 september

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen