De Staatssecretaris van Financiën heeft geantwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Oosenbrug over de verzending per post van persoonsgegevens, nl. naam, adres en woonplaatsgegevens (NAW) in combinatie met het Burgerservicenummer (BSN). Hij stelt dat het uitgangspunt is dat in de communicatie tussen de overheid en de burger het voor de burger herkenbaar moet zijn wat er van hem verwacht wordt en dat de burger uit de brief een aantal essentiële zaken moet kunnen destilleren. Daartoe is het in de regel noodzakelijk om de identificerende gegevens (naam, adres, woonplaats en BSN) van de burger op te nemen. Het BSN is in het contact een belangrijk gegeven voor de burger om te kunnen controleren of de post echt voor hem bestemd is. Het dient om persoonsverwisseling uit te sluiten. Er zijn geen wettelijke beperkingen die het gebruik van de combinatie van de desbetreffende gegevens in correspondentie van of met de overheid verbieden.
De staatssecretaris vindt dat er geen aanleiding is om gemeenten erop te wijzen dat het vermelden van BSN en NAW-gegevens in correspondentie het risico van misbruik met zich meebrengt. De Postwet biedt namelijk waarborgen voor een betrouwbare verzending en bezorging van alle post, ook indien daarin gevoelige gegevens zijn opgenomen. Verder zijn er geen indicaties dat overheidsorganisaties nalaten om een zorgvuldige afweging te maken tussen de hoeveelheid gegevens die verzonden wordt en of verzending per reguliere post de daartoe geëigende methode is.
Verder ziet de staatssecretaris geen heil in de ontkoppeling van het BTW-identificatienummer en de BSN voor zzp'ers. De introductie van een apart nummer naast het BSN voor één en dezelfde persoon leidt namelijk tot zodanige foutenrisico's in ICT-systemen voor BTW-heffing en afhandeling van intracommunautaire transacties, dat daardoor de uitvoering en handhaving van omzetbelasting niet meer kan worden gewaarborgd en ook ondernemers zelf daarvan onevenredig veel last zouden ondervinden.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen
Regelgevende instantie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Editie: 27 mei