A-G Ettema is van mening dat in beginsel sprake kan zijn van gelijksoortige auto's als de CO2-waarde van de nieuwe geïmporteerde auto en de nationale referentieauto volgens verschillende meetmethoden zijn vastgesteld.

X doet in 2019 BPM-aangifte voor drie Suzuki Vitara's en een (nieuw model) Peugeot 308 met een CO2 uitstoot van respectievelijk 133 gram en 113 gram per km. Het gaat om auto’s die op dat moment nieuw zijn en dus niet om tweedehands auto’s die opnieuw worden verkocht. Voor de Suzuki's is in geschil of in strijd met art. 110 VWEU deze auto's zwaarder worden belast dan reeds op de binnenlandse markt aanwezige gelijksoortige auto’s, omdat zij door de invoering per 1 september 2017 van de WLTP/NEDC2 testmethode een hogere vastgestelde CO2-uitstoot hebben gekregen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:

  1. Kan, gelet op HR 3 april 2020, 18/01389, V-N 2020/17.14, in beginsel sprake zijn van gelijksoortige auto’s als de CO2-waarde van de geïmporteerde auto en de nationale referentie-auto volgens verschillende meetmethoden is vastgesteld?
  2. Als de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: leidt de omstandigheid dat de CO2-waarde van de geïmporteerde auto en de nationale referentie-auto volgens verschillende meetmethoden is vastgesteld op zichzelf genomen tot strijd met art. 110 VWEU, mede in aanmerking genomen dat de restantvoorraadregeling een EU-rechtelijke regeling is?
  3. Als de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: hoe dient de gelijksoortigheid van auto’s met volgens verschillende meetmethoden vastgestelde CO2-waarden te worden getoetst, en welke onderbouwing moet X daarvoor minimaal leveren?

Advocaat-Generaal Ettema is van mening dat 1. in beginsel sprake kan zijn van gelijksoortige auto's als de CO2-waarde van de geïmporteerde auto en de nationale referentieauto volgens verschillende meetmethoden zijn vastgesteld. HR 3 april 2020, 18/01389, V-N 2020/17.14 is hiertoe geen beletsel. 2. onder omstandigheden kan het feit dat de CO2-waarde van de geïmporteerde auto en de nationale referentieauto volgens verschillende meetmethodes is vastgesteld, leiden tot strijd met art. 110 VWEU. Er moet dan wel vaststaan dat er een lagere bruto BPM wordt geheven van de referentieauto in vergelijking met de geïmporteerde auto en dat dit uitsluitend door de NEDC-testmethode is veroorzaakt. Bovendien moet vaststaan dat de geïmporteerde auto in Nederland in de restantvoorraadregeling had kunnen worden opgenomen en in de lidstaat van herkomst niet, en moet de geïmporteerde auto een datum van eerste toelating hebben die ligt tussen 1 september 2018 en 1 september 2019. 3. Uit antwoord 2 volgt reeds dat het verschil in CO2-waarde niet mag zijn terug te voeren op een verschil in kenmerken van de auto. Anders kunnen geen definitieve conclusies over discriminatie worden getrokken. De gelijksoortigheid van auto’s biedt geen uitsluitsel over of de hogere CO2-uitstoot van de ingevoerde auto uitsluitend wordt veroorzaakt door een verschil in de testmethode.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 6a

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27ga

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 22 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

166

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen