Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oordeelt dat X fiscaal niet slechter wordt behandeld dan andere Arubaanse vennootschappen, waarvan de moedermaatschappij een Arubaanse, in de VS gevestigde, vennootschap is.
X is een op Aruba gevestigde en naar Arubaans recht opgerichte vennootschap. Zij exploiteert een schoonheidssalon, sauna en massagefaciliteit, en handelt in massagebenodigdheden. Alle aandelen in X worden gehouden door een Limited Liability Company (LLC), die is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika en is opgericht naar het recht aldaar. In 2017 keert X 890.000 Arubaanse florin (US $ 500.000) dividend uit aan de LLC. Hierover is op aangifte Afl. 89.000 aan dividendbelasting afgedragen. Volgens X is deze heffing in strijd met het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen NL en de VS. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oordeelt dat de (middellijke) zakelijke activiteiten van de LLC onder de zakelijke activiteiten vallen waar het Verdrag op ziet. De LLC bepaalt namelijk actief haar marktbeleid en de dividenduitkering is de beloning hiervoor. X claimt echter vergeefs teruggaaf van de ingehouden en afgedragen dividendbelasting. X wordt fiscaal namelijk niet anders behandeld dan dan een Arubaanse vennootschap met een in de V.S. gevestigde Arubaanse moedermaatschappij. Van een verboden verschil in fiscale behandeling op grond van nationaliteit is in casu geen sprake. Het hoger beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Rubriek: Belastingen overzeese Rijksdelen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 18 januari
Informatiesoort: VN Vandaag