Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de vrijstelling voor de overdrachtsbelasting ook van toepassing is op de verkrijging door X van de certificaten. De certificaten van de stichting vertegenwoordigen namelijk de economische eigendom van de aandelen in de BV, waarmee haar onderneming wordt voortgezet.
De vader van X richt in 2012 een stichting op om alle aandelen in een BV te verwerven. Na het verwerven daarvan zijn certificaten aan de vader uitgegeven. De aandelen in de BV zijn aan te merken als fictieve onroerende zaken. In 2017 schenkt de vader de certificaten aan X. X en de BV dienen een aangifte overdrachtsbelasting in en doen een beroep op de vrijstelling van art. 15 lid 1-b WBR (bedrijfsopvolging). In geschil is de eind 2022 opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 3.572.785 met € 667.038 belastingrente. Volgens de inspecteur geldt de vrijstelling niet voor het verkrijgen van certificaten van aandelen.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling ook van toepassing is op de verkrijging door X van de certificaten. De certificaten vertegenwoordigen namelijk de economische eigendom van de aandelen in de BV, waarmee haar onderneming wordt voortgezet (zie HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2110, V-N 2018/65.13 en HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:888, V-N 2021/26.18). De vrijstelling geldt echter uitsluitend voor zover sprake is van het verkrijgen van onroerende zaken die dienstbaar zijn aan een materiële onderneming. Conform de vaststellingsovereenkomst die X eerder in de IB-sfeer heeft gesloten, wordt aangenomen dat 50% van de onroerende zaken als beleggingsvermogen kwalificeert. De aanslag en de belastingrente wordt dus gehalveerd tot respectievelijk € 1.786.392 en € 333.519.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 4 februari
Informatiesoort: VN Vandaag