Het besluit over het begrip ‘bijzonder overheidstoezicht’ voor toepassing van de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel i ten derde van de Wet OB 1968 voor het beheer van beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens is geactualiseerd.

Actualisatie was nodig naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 4 december 2020 (V-N 2020/63.13), waarin een ruimere uitleg is gegeven aan het begrip bijzonder overheidstoezicht. Ook zijn enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd zonder inhoudelijke wijziging.

In het besluit wordt aangegeven voor welke beleggingsfondsen voor de toepassing van de vrijstelling ervan uit kan worden gegaan dat zij onderworpen zijn aan bijzonder overheidstoezicht. Hieraan zijn 2 categorieën toegevoegd: Andere voor de BTW als gemeenschappelijke beleggingsfondsen aan te merken fondsen waaraan beleggingsdiensten worden verleend door beleggingsondernemingen onder hun vergunningplicht op grond van art. 2:96 Wft (onderdeel 3.2); Gemeenschappelijke beleggingsfondsen die beheerd worden door banken onder hun vergunningplicht op grond van art. 2:11 en 2:13 Wft in samenhang met art. 2:97 Wft (onderdeel 3.6).

Het besluit treedt in werking met ingang van 3 november 2021 en werkt terug tot en met 4 december 2020. Het besluit van 22 maart 2019 (V-N 2019/20.14) is ingetrokken.

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 3 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen