X is eigenaar en gebruiker van een in 2014 gebouwde woning waarvan de WOZ-waarde 2019 en 2020 na bezwaar € 470.000 respectievelijk € 492.000 bedraagt. Partijen zijn het erover eens dat er geen geschikte transacties voorhanden zijn om de waarde te onderbouwen. Partijen zijn het er ook over eens dat de WOZ-waarde kan worden berekend op basis van de door Hof ’s-Hertogenbosch in goede justitie bepaalde WOZ-waarde over het belastingjaar 2016 van € 430.000.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat geen van de partijen erin is geslaagd de door Hof ’s-Hertogenbosch voor 2016 vastgestelde waarde op een goede manier te herrekenen naar de WOZ-waarden voor de kalenderjaren 2019 en 2020. Gelet op de bouwaard van de woning acht de rechtbank het redelijk dat elk jaar op de woning wordt afgeschreven. De heffingsambtenaar heeft dit nagelaten, X heeft wel afgeschreven maar hij heeft een te korte levensduur gehanteerd. De rechtbank stelt de WOZ-waarden zelf vast op € 444.200 respectievelijk € 469.600. Daarbij gebruikt de rechtbank bij gebrek aan beter een regionaal indexcijfer.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 maart