A, de vader van belanghebbende, X, overlijdt in september 2003. In 1996 had A, als Stifter, een Stiftung (S) naar Liechtensteins recht opgericht. Op grond van het reglement van S zijn X en haar broer begunstigden van S. De inspecteur merkt het belang van X bij S aan als een tot het box 3 inkomen behorend vermogensrecht. Hij corrigeert de IB-aangifte 2003 van X. Hij gaat daarbij uit van een waarde per 1 januari 2003 van € 644.370 en per 31 december 2003 van € 670.144. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X, door het overlijden van A in 2003, een vermogensrecht behorend tot box 3 heeft gekregen. Het hof gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtsverhouding die X na het overlijden met S heeft, moet worden aangemerkt als een vermogensrecht in de zin van art. 5.3 lid 2 onderdeel f Wet IB 2001. Vervolgens merkt de Hoge Raad nog wel op dat het belang van X pas na het overlijden is ontstaan. De inspecteur heeft dan ten onrechte per 1 januari 2003 rekening gehouden met een waarde van het vermogensrecht. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vermindert het box 3-inkomen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3