A, de vader van belanghebbende, X, richt Stiftung Z op. Z heeft haar zetel in Liechtenstein. A brengt een deel van zijn vermogen onder in Z. A overlijdt in 2003. In zijn IB-aangifte 2010 houdt X geen rekening met het vermogen dat in Z is ondergebracht. De inspecteur corrigeert de aangifte en rekent het gehele vermogen van Z, als APV, tot het box 3-vermogen van X.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur het vermogen van de Liechtensteinse Stiftung terecht tot het box 3-vermogen van X heeft gerekend. De rechtbank overweegt hierbij dat X als begunstigde van het Stiftungsvermogen is opgenomen in het Begünstigtenreglement van Z, en dat art. 2.14a Wet IB 2001 niet in strijd is met art. 1 EP bij het EVRM. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur wel ten onrechte het gehele vermogen van Z aan X toegerekend. De zus van X is namelijk, evenals X zelf, erfgenaam van A. Dat de zus sinds 2008 niet meer in het Begünstigtenreglement is opgenomen, acht de rechtbank daarbij niet van belang.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 4a
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 11 januari