Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis over de doeleis oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden dat aan de doeleis wordt voldaan. Zelfs als de consolidatieregel van toepassing zou zijn, wordt aan de doeleis voldaan.

X bezit 100% van de aandelen in Q BV. In 2000 brengen de ouders van X hun schildersbedrijf in Z BV (werk-BV) in via Y BV (holding ouders). In 2008 en 2009 draagt de holding van de ouders 95% van de aandelen in de werk-BV over aan de BV van X. In 2014 dragen deze BV’s hun belang in de werk-BV over aan K BV. X houdt via zijn BV 95% van de aandelen in K BV en de ouders via hun holding 5%. Op 28 december 2017 splitst de holding van ouders het 5%-belang in K BV, vorderingen en schulden op gelieerde partijen en het aan de werk-BV verhuurde vastgoed af naar A BV. Op 29 december 2017 schenken de ouders de aandelen in A BV aan X. X doet in verband met de schenking aangifte van een belaste verkrijging voor de overdrachtsbelasting en voldoet € 16.140. X maakt vervolgens bezwaar tegen deze afdracht. De inspecteur wijst het bezwaar af. X gaat in beroep. Volgens X dient een consolidatie (art. 4 lid 4 onderdeel a Wet BRV 1970) plaats te vinden tussen A BV, de werk-BV en K BV, zodat niet wordt voldaan aan de doeleis om te kwalificeren als een onroerendezaakrechtspersoon (OZR) voor de overdrachtsbelasting. Rechtbank Gelderland oordeelt dat sprake is van een OZR. De consolidatieregeling mist toepassing, omdat X op het moment van verkrijging geen belang bezit in A BV. De rechtbank oordeelt verder onder verwijzing naar het arrest HR 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2110, V-N 2018/65.13) dat A BV geen materiële onderneming drijft. De werk-BV drijft de materiële onderneming. Er is dan geen sprake van een voortzetting van een materiële onderneming door X, waartoe de onroerende zaken van A BV behoren en waaraan zij dienstbaar zijn.

Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis over de doeleis oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden dat aan de doeleis wordt voldaan. Zelfs als de consolidatieregel van toepassing zou zijn, wordt aan de doeleis voldaan. In dat geval kan dat namelijk niet leiden tot een toerekening van de activiteiten van de werk-BV aan A BV van meer dan het werkelijk belang (5%) dat A BV in de werk-BV bezit. Het hof merkt ten overvloede verder nog op dat X, voor de toepassing van de consolidatieregel, zelf een belang dient te hebben in A BV. Ook verwerpt het hof de stelling van X, met een beroep op de doorkijkarresten, dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling (art. 15 lid 1 onderdeel b Wet BRV 1970) van toepassing is. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Wet op belastingen van rechtsverkeer 4

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Editie: 25 april

Informatiesoort: VN Vandaag

16

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen