X (belanghebbende) vecht door tussenkomst van een professionele gemachtigde met succes de WOZ-waarde van een onroerende zaak aan. De verweerder verlaagt de waarde van € 571.000 tot € 504.000. Er is door de gemeente een proceskostenvergoeding toegekend van € 239,70, waarvan € 109 voor de kosten van rechtsbijstand, € 121,85 voor de kosten van een deskundige en € 8,85 voor de opgevraagde kadastrale stukken. In beroep is slechts de hoogte van deze vergoeding in het geding en in het bijzonder of de wegingsfactor terecht als "licht" is aangemerkt.Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat X door de "no cure no pay" afspraak met de gemachtigde geen financieel belang heeft bij het beroep en dat het beroep dus niet-ontvankelijk is. Weliswaar is het procesbelang van een eisende partij in het algemeen niet beperkt tot een economisch belang, maar juist in een situatie waarin het beroep zich uitsluitend beperkt tot de hoogte van de proceskostenvergoeding valt niet zonder meer in te zien dat sprake is van een niet-economisch procesbelang. Dat X toch een procesbelang heeft, is niet gesteld of gebleken. De gemachtigde stelt op de zitting vergeefs dat door de " no cure no pay" afspraak bij een gegrond beroep geen aanvullende rekening wordt gestuurd. Aangezien de proceskostenvergoeding conform de afspraak op de rekening van de gemachtigde wordt gestort, is deze stelling zonder onderbouwing met stukken niet aannemelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Oost-Nederland
Editie: 8 april