Hof Amsterdam oordeelt dat Rechtbank Noord-Holland zich terecht onbevoegd heeft geacht om kennis te nemen van het beroep van X betreffende zijn verzoek om immateriële schadevergoeding.

X heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst over na te vorderen IB/PVV en vermogensbelasting over de jaren 1995 tot en met 2000. Na jarenlang procederen oordeelt de Hoge Raad echter dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Na afloop van deze procedure legt de Belastingdienst aan X verschillende navorderingsaanslagen op. X krijgt wegens de lange behandelduur een schadevergoeding van € 7000 over de periode 2008-2017 . X verzoekt de Belastingdienst (eerst) in 2018 om ook voor de periode 2002-2008 een schadevergoeding toe te kennen wegens de lange behandelduur. De Belastingdienst beslist negatief, waarna X zijn verzoek herhaalt. De Belastingdienst merkt dit aan als een bezwaar dat hij echter niet-ontvankelijk verklaart. Als X zijn verzoek weer herhaalt, stuurt de Belastingdienst dit verzoek als beroep door naar de rechtbank.

Hof Amsterdam oordeelt dat Rechtbank Noord-Holland zich terecht onbevoegd heeft geacht om kennis te nemen van het beroep van X betreffende zijn verzoek om immateriële schadevergoeding. Omdat het afwijzen van het verzoek niet een ingevolge de belastingwet genomen besluit is, is noch de belastingrechter noch de algemene bestuursrechter bevoegd. Het hof schaart zich achter de beslissing van de rechtbank en voegt daar nog aan toe dat de procedure waar het verzoek van X betrekking op heeft ten einde is gekomen met de uitspraak van Hof Den Haag van 15 juli 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BF0694. X had in die procedure het verzoek om schadevergoeding voor de periode 2002-2008 moeten doen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 4 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen