Eiser verkoopt bijouterieën, sieraden en diamanten. De verkoop vindt deels plaats via vestigingen van een internethandelsplatform in andere EU-landen. De goederen worden vanuit een Nederlands magazijn verstuurd. Klanten kunnen bij het platform vouchers kopen voor een specifiek product. Als de klant het product wenst te ontvangen, neemt de klant contact op met eiser tegen inwisseling van de voucher. Vervolgens ontvangt eiser van het platform het door de klant aan het platform betaalde bedrag onder inhouding van een vergoeding voor de dienstverlening.
Volgens Rechtbank Noord-Holland levert eiser goederen aan de klant en niet aan het handelsplatform, zoals eiser stelt. De klant gaat met zijn voucher namelijk naar eiser en richt zich niet tot het handelsplatform. Aangezien de goederen door het door eiser ingeschakelde vervoersbedrijf vanuit Nederland worden vervoerd, vinden de leveringen in Nederland plaats. De vergoeding voor de geleverde goederen is de voucher, die op zichzelf al een waarde vertegenwoordigt. Er is Nederlandse omzetbelasting verschuldigd, tenzij dit op grond van de regeling afstandsverkopen anders is. Eiser slaagt wel in zijn verweer dat er ten onrechte wordt nageheven met betrekking tot leveringen naar Finland en Frankrijk over het jaar 2013. Het handelsplatform heeft in 2013 voor deze landen namelijk geen omzet voor aan eiser verleende diensten verantwoord in de ICP opgave, zodat niet aannemelijk is dat de naheffing daar op ziet. Opgemerkt moet worden dat artikel 28zh van de Wet OB in de jaren 2011 tot en met 2013 nog niet in werking was getreden.
Er wordt een immateriële schadevergoeding toegewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn met één jaar en acht maanden voor een bedrag van € 2.000.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88
Wet op de omzetbelasting 1968 5a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 5 maart