Hof Amsterdam oordeelt dat er geen aanleiding was om aan de aangifte van erflaatster te twijfelen. De feiten die volgden uit het onderzoek naar aanleiding van een memo, vormen een nieuw feit op grond waarvan de inspecteur mocht navorderen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Erflaatster is overleden in 2010. Zij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De inspecteur legt aan de erven van erflaatster (belanghebbenden) een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 op in verband met een (fictief) vervreemdingsvoordeel ter zake van een aanmerkelijk belang. In de aangifte IB/PVV 2010 die na het overlijden van erflaatster is gedaan, is van dit aanmerkelijk belang geen melding gemaakt. De inspecteur stelt dat de aangifte een ordentelijke indruk maakte en hij pas onderzoek heeft ingesteld na signalen vanuit het land dat veel aangiften van overleden dga’s die waren gehuwd, niet goed waren ingevuld. Dit onderzoek vormde het nieuwe feit voor de navorderingsaanslag.
Hof Amsterdam (V-N 2020/39.1.2) oordeelt dat er geen aanleiding was om aan de aangifte van erflaatster te twijfelen. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de ingediende aangifte een verzorgde indruk maakte en de inspecteur in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. In hoger beroep is bovendien komen vast te staan dat de inspecteur ten tijde van het vaststellen van de aanslag niet bekend was (en niet bekend kon zijn) met de in een memo beschreven signalen omtrent veel gemaakte fouten bij overlijdensaangiften van aanmerkelijkbelanghouders. De inhoud van de aangifte en het (digitale) dossier voor de IB/PVV van erflaatster noopte derhalve niet tot het instellen van een nader onderzoek en dus evenmin tot het voorafgaand aan het vaststellen van de aanslag raadplegen van de aangifte erfbelasting, de aangiften IB/PVV van de echtgenoot en de aangifte VPB van de bv. De feiten die volgden uit het onderzoek naar aanleiding van een memo, vormen een nieuw feit op grond waarvan de inspecteur mocht navorderen. De navorderingsaanslag is derhalve terecht opgelegd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.19
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 maart