De geheimhoudingskamer van Rechtbank Gelderland oordeelt dat de Belastingdienst de onderliggende stukken, die betrekking hebben op de voorafgaande toestemming van de directeur voor het opleggen van een medeplegersboete, niet geheim mag houden.

Aan X is een medeplegersboete opgelegd, waartegen hij in beroep komt. Volgens X zijn niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. X stelt dat de toestemming van de directeur een essentieel vereiste is voor het opleggen van de boete en dat hij moet kunnen controleren of toestemming is verleend op basis van juiste en volledige informatie. De inspecteur betoogt dat het om een analyse gaat die de procespositie van de Belastingdienst betreft en dat het belang van onbelemmerde gedachtevorming zwaarder weegt dan het belang van X om de betreffende passage in te zien. In geschil is of de inspecteur terecht een beroep op geheimhouding doet.

De geheimhoudingskamer van Rechtbank Gelderland oordeelt dat de Belastingdienst de onderliggende stukken, die betrekking hebben op de voorafgaande toestemming van de directeur voor het opleggen van een medeplegersboete, niet geheim mag houden. De rechtbank overweegt dat art. 5.1 lid 2 onder d Woo enige ruimte biedt aan de inspecteur om binnen de kaders van inspectie, controle en toezicht zijn gedachtenvorming te delen zonder dat dit direct met een belanghebbende hoeft te worden gedeeld. Deze uitzondering moet echter met terughoudendheid worden toegepast. Alles wat meer is dan een subjectieve verwoording van een eigen visie mag in ieder geval niet worden geanonimiseerd. Een subjectieve visie bevat immers geen informatie op basis waarvan toestemming kan worden verleend. Het beroep van de inspecteur op geheimhouding wordt daarom grotendeels afgewezen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:29

Algemene wet bestuursrecht 5:1

Instantie: Rechtbank Gelderland

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 6 september

Informatiesoort: VN Vandaag

342

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen