Hof 's-Hertogenbosch stemt in met de beslissing van Rechtbank Breda dat de navorderingsaanslagen door het onvolledige inlichtingenverzoek te lang hebben geduurd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

 

X geeft – na het overlijden van haar echtgenoot op 10 januari 2003 – op eigen initiatief volledige openheid van zaken aan de Belastingdienst over Duitse bankrekeningen van haarzelf en wijlen haar echtgenoot. De inspecteur legt haar met dagtekening 13 mei 2005 navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 t/m 1999 en vermogensbelasting 1998 t/m 2000 op. In deze zaak stelt de Hoge Raad vragen aan het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de verlengde navorderingstermijn met het EG-recht (HR 21 maart 2008, nr. 43671). In zijn arrest van 11 juni 2009 geeft het HvJ aan onder welke voorwaarden de Belastingdienst de verlengde navorderingstermijn mag hanteren zonder in strijd met het EG-recht te komen (HvJ EG 11 juni 2009, nr. C-157/08, BNB 2009/222). Hierna geeft de Hoge Raad in zijn arrest van 26 februari 2010 aan in welke gevallen de inspecteur de verlengde navorderingstermijn mag hanteren (HR 26 februari 2010, nr. 43671). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Rechtbank Breda, die zal moeten onderzoeken of de termijn van aanslagoplegging nadat de inspecteur aanwijzingen heeft gekregen, aanvaardbaar is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De periode van twee jaren tussen het moment waarop X openheid van zaken heeft verschaft en het moment waarop de aanslagen zijn opgelegd is voor een groot deel (ongeveer acht maanden) te wijten aan een vertraging die is ontstaan doordat de inspecteur per abuis informatie over slechts één buitenlandse rekening heeft opgevraagd in plaats van twee (Rechtbank Breda 2 maart 2011, nr. AWB 10/3041 e.a., V-N 2011/66.3.01).

Hof 's-Hertogenbosch (MK IV, 13 oktober 2011, 11/00281, 11/00282, 11/00283, 11/00284, 11/00285 en 11/00286, V-N 2012/8.2.1) stemt in met de beslissing van Rechtbank Breda dat de termijn voor het opleggen van navorderingsaanslagen door het onvolledige inlichtingenverzoek te lang heeft geduurd. De inspecteur stelt volgens het hof tevergeefs dat het eerste inlichtingenverzoek wel volledig was. Het hof overweegt dat de inspecteur, door in het eerste verzoek wel alle rekeningnummers te noemen maar uiteindelijk slechts informatie te vragen over één rekeningnummer, bij de Duitse autoriteiten de indruk heeft gewekt dat hij slechts over dit ene nummer geïnformeerd wilde worden. Het tweede verzoek om informatie was enkel nodig omdat de inspecteur het eerste verzoek onvolledig heeft geredigeerd en niet over alle rekeningnummers inlichtingen heeft gevraagd, aldus het hof. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 januari

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen