Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat X terecht belastingrente is verschuldigd vanwege tot een te hoog bedrag opgevoerde voorheffingen die bij een latere voorlopige aanslag worden gecorrigeerd.

De inspecteur legt belanghebbende, X, met dagtekening 21 februari 2014, een voorlopige aanslag op naar aanleiding van de door haar ingediende aangifte ib/pvv over het jaar 2012. Het bedrag van de voorlopige aanslag is, als gevolg van de in de aangifte opgenomen voorheffing van € 1.100.644, een negatief (terug te ontvangen) bedrag van € 1.051.833. Dit bedrag is aan X uitbetaald. Op 11 februari 2014 heeft X een herziene aangifte ib/pvv voor het jaar 2012 gedaan. Reden is dat X per abuis, bij het doen van de aangifte ib/pvv, de ingehouden dividendbelasting ad € 1.099.062 aan haarzelf heeft toegerekend in plaats van aan haar echtgenoot. Met dagtekening 7 maart 2014 verzoekt X de inspecteur om de voorlopige aanslag te herzien. Vervolgens wordt een tweede voorlopige aanslag ib/pvv opgelegd. Deze voorlopige aanslag leidt tot een (terug) te betalen bedrag. Daarbij wordt een bedrag van € 33.886 aan belastingrente in rekening gebracht. Het beroep van X tegen de belastingrentebeschikking word ongegrond verklaard. X gaat in hoger beroep.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat op het moment van ontvangst van de herziene aangifte op 11 februari 2014, de eerste voorlopige aanslag niet meer kon worden gewijzigd of herroepen. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de eerste voorlopige aanslag niet onzorgvuldig gehandeld. De Belastingdienst moet de ruimte worden gelaten haar systemen en werkwijzen op een efficiënte wijze in te richten, aldus het hof. Het is niet onzorgvuldig de systemen in te richten op een wijze dat het niet mogelijk is bij het vaststellen van een voorlopige aanslag nog rekening te houden met nieuwe gegevens die worden ontvangen tien dagen voor de dagtekening ervan. Te meer nu belastingaanslagen enkele dagen voor de dagtekening ervan plegen te worden verzonden. Noch de redelijkheid en billijkheid, noch doel en strekking van de wettelijke regeling kunnen ertoe leiden dat wettelijke bepalingen buiten toepassing blijven. Volgens het hof leidt de in rekening gebrachte belastingrente in het geval van X ook niet tot een individuele buitensporige last die strijdig is met artikel 1 van het EP. Het hof verklaart het hoger beroep van X toch gegrond omdat het verzoek om herziening op 7 maart 2014 is ingediend. De belastingrente mag dan tot 13 juni 2014 worden berekend en niet tot 27 juni 2014. De belastingrentebeschikking moet worden verminderd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 9.5

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30fb

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 13 juni

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen