Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat als rekening wordt gehouden met de periode(n) waarin het geld al op de bankrekening van de Belastingdienst stond ten onrechte wordt aangesloten bij de compensatiegedachte die per 2013 bewust is afgeschaft.
X doet op 21 december 2017 LB-aangifte voor december 2017 met een te betalen bedrag van € 613. Na een correctiebericht op 23 december 2019 betaalt zij die dag € 24.968 extra. In geschil is de beschikking belastingrente over de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 januari 2020, conform de wettekst (art. 30h lid 2 AWR). Volgens X is de uiterste aangifte- en betalingsdatum 31 januari 2018, zodat januari 2018 ten onrechte in de berekening is opgenomen. Voorts is de uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslag 28 januari 2020, zodat het berekenen van rente na 23 december 2019 niet terecht is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat als rekening wordt gehouden met de periode(n) waarin het geld al op de bankrekening van de Belastingdienst stond ten onrechte wordt aangesloten bij de compensatiegedachte die per 2013 bewust is afgeschaft. De conclusie van A-G Wattel (29 juni 2022, 21/00170, V-N 2022/38.19) is dus onjuist. De belastingrente is een prikkel voor het tijdig en juist doen van de aangifte. In de sinds 2013 geldende renteregeling staat het verzuim van ofwel de belastingplichtige ofwel de inspecteur centraal. Het beroep van X is ongegrond. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn bestaat in beginsel wel recht op een immateriële schadevergoeding van € 2500. Deze is echter reeds toegewezen in het kader van twee andere zaken van X.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30h
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant