Op 1 januari 2011 bezit belanghebbende, X, 157,5 kg zilver en 1,8 kg goud. In 2011 verkoopt hij 157,5 kg zilver en koopt hij 3 kg goud. Tevens verkoopt hij 3,6 kg goud. Over de jaren 2008-2010 verzoekt X om btw-teruggaaf, omdat de regeling voor beleggingsgoud volgens hem van toepassing is. De inspecteur honoreert het verzoek niet, omdat X volgens hem niet belastingplichtig is voor de btw-heffing. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X niet belastingplichtig is voor de btw-heffing. Volgens de rechtbank is niet iedere koper van beleggingsgoud als belastingplichtige voor de btw aan te merken. Ook merkt de rechtbank op dat er slechts sprake is van 'normaal vermogensbeheer'.
Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij een economische activiteit beoogt te verrichten. Volgens het hof leidt de enkele omstandigheid dat X goud en zilver aankoopt om het te zijner tijd weer gunstig te verkopen niet tot btw-ondernemerschap. Verder overweegt het hof dat X verder niets heeft aangevoerd en dat dus ook onduidelijk is of er sprake is geweest van enig optreden naar buiten toe. Volgens het hof is er slechts sprake van vermogensbeheer, en niet van ondernemerschap. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Wet op de omzetbelasting 1968 28j