X houdt zich, als beleggingsadviseur, voor zijn werkgever bezig met de verkoop van een beleggingsproduct van G. X investeert uiteindelijk zelf ook € 500.000 in dit beleggingsproduct (G). X beëindigt zijn relatie met zijn werkgever en start in 2008 een eenmanszaak, waarbij hij zich nagenoeg uitsluitend bezig houdt met de handel in G. In 2007 en 2008 behaalt X forse rendementen met G. In 2009 blijkt dat er sprake is van een piramidespel, en vormt X een voorziening in verband met de oninbaarheid van G. De inspecteur is echter van mening dat G niet tot het ondernemingsvermogen behoort, en accepteert uiteindelijk de voorziening niet.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X beleggingsproduct G niet tot zijn ondernemingsvermogen mag rekenen. Volgens het hof verzet de redelijkheid zich hier namelijk tegen. Het hof wijst er hierbij op dat er sprake is van een belegging, hetgeen doorgaans privévermogen vormt, en dat X het, voor hij zijn onderneming startte, tot zijn box 3-vermogen rekende. Ook is er volgens het hof geen sprake van tijdelijk overtollige liquiditeiten, of een noodzakelijke versterking van het eigen vermogen, en vindt de belegging ook niet plaats binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming. Het hof acht daarbij niet van belang dat X bedrijfsmatig adviseerde en handelde in G. De inspecteur heeft G terecht tot het box 3-vermogen van X gerekend.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 17 oktober