X sluit in 1999 een Easy Future Plan-polis af bij een Belgische verzekeraar. X betaalt in dat kader in 2 stortingen € 121.493 aan premie, welke door de verzekeraar in beleggingen is vastgezet. Naar aanleiding van vragen van de Belastingdienst over haar buitenlandse vermogen maakt X melding van de EFP-polis en stelt dat de polis haar pensioen is. In geschil is of de inspecteur de polis terecht aanmerkt als een box 3-bezitting en aldus navorderingsaanslagen heeft opgelegd. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk.
Hof Amsterdam oordeelt dat de EFP-polis is aan te merken als een levensverzekering, zodat de waarde daarvan onder het overgangsrecht van de Wet IB 2001 valt en niet tot het box 3-vermogen behoort. De gegarandeerde minimum-uitkering bij overlijden van X is namelijk minimaal de ingelegde premie, terwijl de kans dat de waarde van de beleggingen op dat tijdstip lager is niet ondenkbeeldig of op voorhand verwaarloosbaar is. Het rentebestanddeel van de uitkering is wel progressief belast in box 1. De aanslagen worden conform het gezamenlijke standpunt van partijen verminderd tot € 283 (2008), € 143 (2009) en tot nihil (2010 tot en met 2018). Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 AL
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting
Editie: 22 november
Informatiesoort: VN Vandaag