X heeft de Belgische nationaliteit en woont in België. Hij neemt als vennoot deel in een Nederlandse vof. Voor de belastingheffing in Nederland heeft hij geopteerd voor de binnenlandse belastingplicht. X is niet verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. In België is hij verplicht verzekerd (RSVZ). In 2006 betaalt X een RSVZ-bijdrage van € 25.985 en in 2007 betaalt hij € 6387. In geschil is in hoeverre deze bijdrage aftrekbaar is van de winst van X. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de RSVZ-bijdrage een aftrekbare bedrijfslast vormt. Volgens de rechtbank is X de bijdrage namelijk verschuldigd uit hoofde van zijn ondernemerschap en is er dus sprake van voldoende causaliteit tussen de RSVZ-bijdrage en de onderneming. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de bijdrage alleen aftrekbaar is voorzover deze betrekking heeft op pensioenen (45%) en een 'restpost' (5%), zodat de helft van de bijdrage in aftrek kan komen.
Hof Den Haag oordeelt dat de RSVZ-bijdragen niet tot de winstsfeer kunnen worden gerekend. Het hof verwijst daarbij naar het WIK-arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2010, nr. 09/02523 (BNB 2010/264). In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) niet tot de winstsfeer behoort. Volgens het hof is de door de Hoge Raad in dit arrest gebezigde redengeving voor het oordeel dat de desbetreffende uitkering niet tot de winstsfeer behoort, is echter van meer algemene aard, en er zijn volgens het hof onvoldoende relevante verschillen aanwezig tussen de kwestie over de RSVZ-bijdragen en de kwestie over de WIK-uitkeringen om ten aanzien van de RSVZ-bijdragen te oordelen dat deze wel tot de winstsfeer moeten worden gerekend. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en stelt de inspecteur in het gelijk.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25