A treedt in 2010 als manager in dienst van X bv. Sinds 1 april 2011 is A werkzaam als bestuurder van A nv, de enige aandeelhouder van X bv. Aan A worden in de loop der jaren Performance Shares (PSP-rechten) en conversion shares (BCP-rechten) toegekend dan wel verkocht. De Performance Shares worden in de jaren 2014 en 2015 aan A geleverd. Ter zake van deze rechten realiseert A voordelen. In verband met de overname van de aandelen A nv door H nv wordt de dienstbetrekking van A per 1 juli 2015 beëindigd. Naar aanleiding van het vertrek van A, dient X bv een aangifte loonheffingen pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen in. Hierbij wordt rekening gehouden met de PSP- en BCP-rechten die aan A zijn toegekend en uitbetaald. X bv is het hier niet mee eens. Volgens haar vormen de rechten namelijk aandelenoptierechten.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de PSP-rechten geen aandelenoptierechten zijn als bedoeld in art. 10a lid 6 Wet LB 1964. Het hof wijst er hierbij op dat het wezenlijke kenmerk van aandelenoptierechten bestaat uit een keuzerecht om het recht op levering van aandelen uit te oefenen en dat A niet een dergelijk keuzerecht had. Het hof vindt daarbij bevestiging in de afwikkeling in 2015 van de PSP-rechten die aan A zijn toegekend in de jaren 2013 en 2014. Op initiatief van de werkgever, en zonder dat A daartoe zelfstandig heeft besloten, heeft de afwikkeling in contanten plaatsgevonden. Over de BCP-rechten merkt het hof op dat deze gezien moeten worden als voorwaardelijk eigendomsrecht van aandelen A nv. Ook voor deze rechten geldt dus dat het keuzerecht ontbreekt. Het gelijk is aan de inspecteur. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bb
Wet op de loonbelasting 1964 10a